Boek 5
Titel 4. Bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars
van naburige erven
Art. 5:37 Hinder
De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens
artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven
hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank,
rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen
van steun.
Art. 5:38 Aflopend water
Lagere erven moeten het water ontvangen dat van hoger gelegen erven
van nature afloopt.
Art. 5:39 Waterloop
De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens
artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven
hinder toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of
hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan
wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap
staat met het water op eens anders erf.
Art. 5:40 Voorbijstromend water
1. De eigenaar van een erf dat aan een openbaar of stromend water
grenst, mag van het water gebruik maken tot bespoeling, tot drenking van
vee of tot andere dergelijke doeleinden, mits hij daardoor aan eigenaars
van andere erven geen hinder toebrengt in een mate of op een wijze die
volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is.
2. Betreft het een openbaar water, dan is het vorige lid slechts van toepassing
voor zover de bestemming van het water zich er niet tegen verzet.
Art. 5:41 Afwijking bij verordening
Van de artikelen 38, 39 en 40 lid 1 kan bij verordening worden afgeweken.
Art. 5: 42 Beplanting bij grenslijn
1. Het is niet geoorloofd binnen de in lid 2 bepaalde afstand van
de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben,
tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare
weg of een openbaar water is.
2. De in lid 1 bedoelde afstand bedraagt voor bomen twee meter te rekenen
vanaf het midden van de voet van de boom en voor de heesters en heggen
een halve meter, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke
gewoonte een kleinere afstand is toegelaten.
3. De nabuur kan zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van bomen,
heesters of heggen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de
erven.
4. Ter zake van een volgens dit artikel ongeoorloofde toestand is slechts
vergoeding verschuldigd van de schade, ontstaan na het tijdstip waartegen
tot opheffing van die toestand is aangemaand.
Art. 5:43 Omschrijving 'muur'
Onder muur wordt in deze en de volgende titel verstaan iedere van
steen, hout of andere daartoe geschikte stof vervaardigde, ondoorzichtige
afsluiting.
Art. 5:44 Overhangende beplanting en doorschietende wortels
1. Indien een nabuur wiens beplantingen over eens anders erf heen
hangen, ondanks aanmaning van de eigenaar van dit erf, nalaat het overhangende
te verwijderen, kan laatstgenoemde eigenaar eigenmachtig het overhangende
wegsnijden en zich toeëigenen.
2. Degene op wiens erf wortels van een ander erf doorschieten, mag deze
voor zover ze doorgeschoten zijn weghakken en zich toeëigenen.
Art. 5:45 Afvallende vruchten
Vruchten die van de bomen van een erf op een naburig erf vallen, behoren
aan hem wie de vruchten van dit laatste erf toekomen.
Art. 5:46 Vordering tot afpaling grens
De eigenaar van een erf kan te allen tijde van de eigenaar van het
aangrenzende erf vorderen dat op de grens van hun erven behoorlijk waarneembare
afpalingstekens gesteld of de bestaande zo nodig vernieuwd worden. De
eigenaars dragen in de kosten hiervan voor gelijke delen bij.
Art. 5:47 Vordering tot grensbepaling
1. Indien de loop van de grens tussen twee erven onzeker is, kan ieder
der eigenaars te allen tijde vorderen dat de rechter de grens bepaalt.
2. In geval van onzekerheid waar de grens tussen twee erven ligt, geldt
niet het wettelijk vermoeden dat de bezitter eigenaar is.
3. Bij het bepalen van de grens kan de rechter naar gelang van de omstandigheden
het gebied waarover onzekerheid bestaat, in gelijkwaardige of ongelijkwaardige
delen verdelen dan wel het in zijn geheel aan een der partijen toewijzen,
al dan niet met toekenning van een schadevergoeding aan een der partijen.
Art. 5:48 Afsluiten erf
De eigenaar van een erf is bevoegd dit af te sluiten.
Art. 5:49 Scheidsmuur
1. Ieder der eigenaars van aangrenzende erven in een aaneengebouwd
gedeelte van een gemeente kan te allen tijde vorderen dat de andere eigenaar
ertoe meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee
meter hoogte wordt opgericht, voor zover een verordening of een plaatselijke
gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet anders regelt. De
eigenaars dragen in de kosten van de afscheiding voor gelijke delen bij.
2. Het vorige lid is niet toepasselijk, indien een der erven een openbare
weg of een openbaar water is.
Art. 5:50 Vensters en balkon
1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft
gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van
dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke
werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
2. De nabuur kan zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van zodanige
openingen of werken, indien zijn erf een openbare weg of een openbaar
water is, indien zich tussen de erven openbare wegen of openbare wateren
bevinden of indien het uitzicht niet verder reikt dan tot een binnen twee
meter van de opening of het werk zich bevindende muur. Uit dezen hoofde
geoorloofde openingen of werken blijven geoorloofd, ook nadat de erven
hun openbare bestemming hebben verloren of de muur is gesloopt.
3. De in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de
buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste
naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot
aan de grenslijn der erven of de muur.
4. Wanneer de nabuur als gevolg van verjaring geen wegneming van een opening
of werk meer kan vorderen, is hij verplicht binnen een afstand van twee
meter daarvan geen gebouwen of werken aan te brengen die de eigenaar van
het andere erf onredelijk zouden hinderen, behoudens voor zover zulk een
gebouw of werk zich daar reeds op het tijdstip van de voltooiing van de
verjaring bevond.
5. Ter zake van een volgens dit artikel ongeoorloofde toestand is slechts
vergoeding verschuldigd van schade, ontstaan na het tijdstip waartegen
opheffing van die toestand is aangemaand.
Art. 5:51 Ondoorzichtige vensters
In muren, staande binnen de in het vorige artikel aangegeven afstand,
mogen steeds lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en
ondoorzichtige vensters worden voorzien.
Art. 5:52 Afwatering
1. Een eigenaar is verplicht de afdekking van zijn gebouwen en werken
zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op eens anders erf afloopt.
2. Afwatering op de openbare weg is geoorloofd, indien zij niet bij de
wet of verordening verboden is.
Art. 5:53 Afvoer van water of vuilnis
Een eigenaar is verplicht er voor te zorgen dat geen water of vuilnis
van zijn erf in de goot van eens anders erf komt.
Art. 5:54 Overbouw
1. Is een gebouw of werk ten dele op, boven of onder het erf van een
ander gebouwd en zou de eigenaar van het gebouw of werk door wegneming
van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld worden
dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan, dan kan de eigenaar
van het gebouw of werk te allen tijde vorderen dat hem tegen schadeloosstelling
een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt
verleend of, ter keuze van de eigenaar van het erf, een daartoe benodigd
gedeelte van het erf wordt overgedragen.
2. Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing, wanneer een gebouw
of werk na verloop van tijd over andermans erf is gaan overhellen.
3. De vorige leden zijn niet van toepassing, indien dit voortvloeit uit
een op de wet of rechtshandeling gegronde verplichting tot het dulden
van de bestaande toestand of indien de eigenaar van het gebouw of werk
ter zake van de bouw of zijn verkrijging kwade trouw of grove schuld verweten
kan worden.
Art. 5:55 Dreigende instorting
Indien door een dreigende instorting van een gebouw of werk een naburig
erf in gevaar wordt gebracht, kan de eigenaar van dat erf te allen tijde
vorderen dat maatregelen worden genomen teneinde het gevaar op te heffen.
Art. 5:56 Gebruik van andermans onroerende zaak ('ladderrecht')
Wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van
een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk
gebruik te maken, is de eigenaar van deze zaak gehouden dit na behoorlijke
kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor
deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot
een later tijdstip te doen uitstellen.
Art. 5:57 Aanwijzing uitweg ('noodweg')
1. De eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot
een openbare weg of een openbaar vaarwater, kan van de eigenaars van de
naburige erven te allen tijde aanwijzing van een noodweg ten dienste van
zijn erf vorderen tegen vooraf te betalen of te verzekeren vergoeding
van de schade welke hun door die noodweg wordt berokkend.
2. Indien zich na de aanwijzing van de noodweg onvoorziene omstandigheden
voordoen, waardoor die weg een grotere last aan de eigenaar van het erf
veroorzaakt dan waarmee bij het bepalen van de in lid 1 bedoelde vergoeding
was gerekend, kan de rechter het bedrag van de vergoeding verhogen.
3. Bij de aanwijzing van de noodweg wordt rekening gehouden met het belang
van het ingesloten erf, dat langs die weg de openbare weg of het openbare
water zo snel mogelijk kan worden bereikt, en met het belang van de bezwaarde
erven om zo weinig mogelijk overlast van die weg te ondervinden. Is een
erf van de openbare weg afgesloten geraakt, doordat het ten gevolge van
een rechtshandeling een andere eigenaar heeft gekregen dan een vroeger
daarmee verenigd gedeelte dat aan de openbare weg grenst of een behoorlijke
toegang daartoe heeft, dan komt dit afgescheiden gedeelte het eerst voor
de belasting met een noodweg in aanmerking.
4. Wanneer een wijziging in de plaatselijke omstandigheden dat wenselijk
maakt, kan een noodweg op vordering van een onmiddellijk belanghebbende
eigenaar worden verlegd.
5. Een noodweg vervalt, hoelang hij ook heeft bestaan, zodra hij niet
meer nodig is.
Art. 5:58 Vordering tot noodwaterleiding
1. De eigenaar van een erf die water dat elders te zijner beschikking
staat, door een leiding wil aanvoeren, kan tegen vooraf te betalen of
te verzekeren schadevergoeding van de eigenaars der naburige erven vorderen
te gedogen dat deze leiding door of over hun erven gaat.
2. De laatste vier leden van het vorige artikel vinden daarbij overeenkomstige
toepassing.
Art. 5:59 Grens onder niet bevaarbaar stromend water
1. Wanneer de grens van twee erven in de lengterichting onder een
niet bevaarbaar stromend water, een sloot, gracht of dergelijke watergang
doorloopt, heeft de eigenaar van elk dier erven met betrekking tot die
watergang in zijn gehele breedte dezelfde bevoegdheden en verplichtingen
als een mede-eigenaar. Iedere eigenaar is verplicht de op zijn erf gelegen
kant van het water, de sloot, de gracht of de watergang te onderhouden.
2. Iedere eigenaar is gerechtigd en verplicht hetgeen tot onderhoud daaruit
wordt verwijderd, voor zijn deel op zijn erf te ontvangen.
3. Een door de eigenaars overeengekomen afwijkende regeling is ook bindend
voor hun rechtverkrijgenden.
Titel 5. Mandeligheid
Art. 5:60 Mandeligheid op grond van een rechtshandeling
Mandeligheid ontstaat, wanneer een onroerende zaak gemeenschappelijk
eigendom is van de eigenaars van twee of meer erven en door hen tot gemeenschappelijk
nut van die erven wordt bestemd bij een tussen hun opgemaakte notariële
akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers.
Art. 5:61 Einde madeligheid
1. Mandeligheid die is ontstaan ingevolge het vorige artikel, eindigt:
a. wanneer de gemeenschap eindigt;
b. wanneer de bestemming van de zaak tot gemeenschappelijk nut van de
erven wordt opgeheven bij een tussen de mede-eigenaars opgemaakte notariële
akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers;
c. zodra het nut van de zaak voor elk van de erven is geëindigd.
2. Het feit dat het nut van de zaak voor elk van de erven is geëindigd,
kan in de openbare registers worden ingeschreven.
Art. 5:62 Mandeligheid op grond van de wet
1. Een vrijstaande scheidsmuur, een hek of een heg is gemeenschappelijk
eigendom en mandelig, indien de grens van twee erven die aan verschillende
eigenaars toebehoren, er in de lengterichting onderdoor loopt.
2. De scheidsmuur die twee gebouwen of werken, welke aan verschillende
eigenaars toebehoren, gemeen hebben, is eveneens gemeenschappelijk eigendom
en mandelig.
Art. 5:63 Bijzondere eigenschappen van mandeligheid
1. Het recht op een mandelige zaak kan niet worden gescheiden van
de eigendom der erven.
2. Een vordering tot verdeling van een mandelige zaak is uitgesloten.
Art. 5:64 Toegang tot een mandelige zaak
Mandeligheid brengt mede dat ieder mede-eigenaar aan de overige mede-eigenaars
toegang tot de mandelige zaak moet geven.
Art. 5:65 Onderhoud, reiniging en vernieuwing van een mandelige zaak
Mandelige zaken moeten op kosten van alle mede-eigenaars worden onderhouden,
gereinigd en, indien nodig, vernieuwd.
Art. 5:66 Overdracht van een mandelig aandeel
1. Een mede-eigenaar van een mandelige zaak kan zijn aandeel in die
zaak ook afzonderlijk van zijn erf aan de overige mede-eigenaars overdragen.
2. Indien een mede-eigenaar hiertoe op zijn kosten wil overgaan uit hoofde
van de lasten van onderhoud, reiniging en vernieuwing in de toekomst,
zijn de overige mede-eigenaars gehouden tot die overdracht mede te werken,
mits hij hun zo nodig een recht van opstal of erfdienstbaarheid verleent,
waardoor zij met betrekking tot de zaak hun rechten kunnen blijven uitoefenen.
3. De vorige leden zijn niet van toepassing op een muur die twee gebouwen
of werken gemeen hebben, noch op een muur, hek of heg waardoor twee erven
in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente van elkaar worden gescheiden.
Art. 5:67 Bouwen tegen en in een mandelige scheidsmuur
1. Iedere mede-eigenaar mag tegen de mandelige scheidsmuur aanbouwen
en daarin tot op de helft der dikte balken, ribben, ankers en andere werken
aanbrengen, mits hij aan de muur en aan de door de muur bevoegdelijk daarmee
verbonden werken geen nadeel toebrengt.
2. Behalve in noodgevallen kan een mede-eigenaar vorderen dat, vóór
de andere mede-eigenaar begint met aanbrengen van het werk, deskundigen
zullen vaststellen op welke wijze dit kan geschieden zonder nadeel voor
de muur of voor bevoegd aangebrachte werken van de eerst vermelde eigenaar.
Art. 5:68 Gootrecht
Iedere mede-eigenaar mag op de mandelige scheidsmuur tot op de helft
der dikte een goot aanleggen, mits het water niet op het erf van de andere
mede-eigenaar uitloost.
Art. 5:69 Afwijkende regeling op grond van art. 3:168 BW
De artikelen 64, 65, 66 lid 2, 67 en 68 vinden geen toepassing voorzover
een overeenkomstig artikel 168 van boek 3 getroffen regeling anders bepaalt.
|